donderdag 11 september 2008

Humor volgens onze taalgenoot De Génestet

Geliefd vanwege zijn toegankelijkheid
De goden moeten simpelweg de Nederlandse theoloog en dichter Petrus Augustis de Génestet (1829-1861) wel bijzonder hebben bemind, want hij is nog geen tweeëndertig jaar oud geworden. Zelfs het volgens niet de geringsten onder ons werd zelfs het universele muziekgenie Mozart tenminste nog vijfendertig jaar, maar diens Spaanse tegenhanger Juan Chrisostomo de Arriaga. Of onze landeigen dichtergrootheid De Génestet, uit de eerste helft van de negentiende eeuw, ook tot die grote hoogten in kwaliteit mag worden gerekend, zou enigszins in twijfel mogen worden getrokken, maar zijn toenmalige populariteit — op basis van de ruime toegankelijkheid van zijn gedichten die enerzijds een gevoelige snaar konden raken en aan de andere kant werden gedragen door het fenomeen humor — is daaraan niet onderhevig.
Zijn Leekedichtjes — 114 in getal — zijn in 1861, zijn sterfjaar, voor het eerst verschenen. Opvallend is dat in de geïllustreerde bibliografie van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage deze verzameling consequent — en tevens zichtbaar op diverse titelpagina's — als Leekedichtjens, dus met een extra N, wordt gespeld.
Meer daarover op onze zustersite Tempel der Letteren van heden.
In die Leekedichtjes staat een korte bijdrage, nummer 111 met een titel die op specifiek deze site past:

CXI

H U M O R

Een rijke taal vol geest en — ingehouden tranen,
Vol zin — ook zéér geschikt tot leren en vermanen,
Mits maar de vrienden haar verstaan.
Want velen klinkt ze als Grieksch; voor anderen weer — profaan.
__________

Op de Nederlandse cultuursite Tempel der Wijze Woorden kunt u in een bijdrage, eveneens van heden, nog een tiental voorbeelden vinden van Leekedichtje(n)s van deze dominee-dichter.
____________
Afbeeldingen
1. P.A. de Génestet.
2. Voorplat van De Dichtwerken van P.A. de Génestet, in eenuitgave van 1886, Elsevier, Rotterdam (zevende druk). Zie ook de bijdrage op Tempel der Letteren voor een andere band van dezelfde druk uit 1886.
Bijzonderheid hieraan is dat we hier nu een goed voorbeeld hebben van een halflinnen band. Het voorplat zelf is er één van in de tijd passend gemarmerd papier met een waaiermotief. Ten onrechte nemen inmiddels hele volksstammen, inclusief boekhandelaren, aan dat alleen een rug in het materiaal dat wordt benoemd, vldoende is om van halflinnen, halfleer, etc. te spreken, doch dan gaat het om kwartleer, etc.. Pas als de twee direct zichtbare hoekjes van het voor of achterplat eveneens zijn aangepast, mag men spreken van halflinnen of ander materiaal.

Geen opmerkingen: